bewoners boetzelaer

Bewoners van Eyckenstein

Sinds 1876 is het landgoed eigendom van de familie Van Boetzelaer. De familie Van Boetzelaer is een eeuwenoud adelijk geslacht waarvan de eerste vermeldingen al omstreeks het jaar 1200 gevonden worden. De oorsprong van de familie is de Burcht Boetzelaer bij het Duitse Kalkar. De familie had veel invloed in landelijk en provinciaal bestuur en was ook betrokken bij het ontstaan van het Koninkrijk.

Huidige generatie

Het landgoed wordt sinds 2000 beheerd door Otto Maximiliaan baron van Boetzelaer. Het beheer van het landgoed is een dagtaak. Er zijn elke dag zaken van allerlei aard die aandacht vragen. Otto is zeer betrokken bij het wel en wee van het familielandgoed, maar ook zeer betrokken bij verschillende organisaties die de belangen dienen van landgoederen en van de .
Zijn zoon Matthias is tuinbaas en hij draagt zorg voor het groen; het Springerpark en omringende bos. Hij doet dat samen met professionals en vrijwilligers.

Rutger Wessel baron van Boetzelaer (1918)

Rutger Wessel baron van Boetzelaer studeerde bosbouw in Wageningen. Hij trouwde in 1951 met Anna Elisabeth barones van Lawick. Anna Elisabeth groeide op in Breda, waar haar vader gouverneur van de Koninklijke Militaire Academie was. Samen met Anna Elisabeth kreeg hij vier kinderen. Na het overlijden van zijn vader in 1954 erfde hij Eyckenstein, waarna het gezin in de oostvleugel is gaan wonen. Evenals zijn vader en grootvader heeft Rutger Wessel vele jaren in het Waterschap gezeten (van 1960 tot in de jaren negentig). In 1965 erfde hij het van zijn peetoom en naamgenoot het noordelijke deel van Eyckenstein. In 1966 en 1967 verwierf hij delen van Roverestein waaronder de Mauritshoeve. Ook van de zijde van Van Lawick zijn boerderijen aan het landgoed toegevoegd. Zijn vrouw Anna Elisabeth overleed in 1977.

Tot zijn overlijden in 2021 woonde Rutger Wessel woonde op Eyckenstein met zijn oudste zoon Otto Maximiliaan en diens gezin.

Mr. Otto Maximiliaan baron van Boetzelaer (1891 – 1954)

Mr. Otto Maximiliaan baron van Boetzelaer trouwde in 1916 met Ursula Cunera jonkvrouw van Asch van Wijck. Zij groeide op op Landgoed Prattenburg in Rhenen. Omstreeks 1920 is hij met zijn gezin in Dinther (NB) gaan wonen, vanwege zijn werk als griffier bij het Kantongerecht in Veghel. Na opheffing van dit Kantongerecht kreeg hij een functie bij de Raad van Beroep in Den Bosch. Van 1935 tot 1954 was Otto Maximiliaan Heemraad bij het Waterschap Maartensdijk.

Van 1934 tot 1943 (officieel zelfs tot 1946) is het landgoed gemeenschappelijk eigendom van de vier erfgenamen van Willem Carel gebleven. Het landhuis is in en tot vlak na de Tweede Wereldoorlog door verschillende legermachten bezet geweest. Na de verdeling werd Otto Maximiliaan eigenaar van het stuk grond waar Eyckenstein op staat. In juni 1946 kwam hij er vanuit Noord-Brabant met zijn vrouw en zijn zoon Rutger Wessel (1918) wonen. Voorafgaand aan de verdeling had Otto Maximiliaan al 51 ha van het landgoed Roverestein teruggekocht.

Er moest, na de verwaarlozing en schade door de bezetting, veel aan gebeuren. Zij hebben het huis weer bewoonbaar gemaakt. Vanwege de woningnood na de oorlog woonden er in die tijd vier families in het landhuis: het gezin Van Boetzelaer, het tuinmansgezin en nog twee gezinnen. Als gezinnen weggingen kwamen er weer nieuwe voor in de plaats. In 1954 is Otto Maximiliaan van Boetzelaer overleden.

 

Mr. Willem Carel baron van Boetzelaer (1845 – 1934)

Mr. Willem Carel baron van Boetzelaer, de tweede zoon, is in 1878 op Eyckenstein gaan wonen, omdat er voor zijn steeds groter wordende gezin te weinig ruimte in zijn woning tegenover Sandwijck was. Willem Carel was burgemeester van De Bilt en tevens Heemraad bij het Waterschap Maartensdijk. Willem Carel heeft in het noordelijke deel van het landgoed een groot gebied laten ontginnen. Hij heeft in Eyckenstein veel verfraaiingen aangebracht en heeft ook het Springerpark aan laten leggen en de huidige kassen en moestuin.

In 1873 trouwde Willem Carel met Margaretha Nicolasina jonkvrouw van Schuylenburch. Margarethe Nicolasina trok met het rijtuig door de provincie Utrecht om onder de Utrechtse adel te evangeliseren. Na het overlijden van zijn moeder in 1880 werd Willem Carel van Boetzelaer eigenaar van landgoed Eyckenstein. Veel verfraaiingen op Eyckenstein zijn geïnspireerd door de inrichting van het Huis Schuylenburg in Den Haag waar Margaretha Nicolasina vandaan kwam.

Familie Van Schuylenburch bezat ook landgoed De Ulenpas in Hoog Keppel, waar zij ‘s zomers verbleven. Willem Cornelis Meijerink was rentmeester van de Ulenpas. Na het huwelijk van Willem Carel en Margaretha Nicolasina kwam de zoon van de rentmeester van De Ulenpas, Willem Evert Meijerink (1859-1935), in dienst als rentmeester van het landgoed. Voor hem werd er langs de Gezichtslaan (nu nummer 276) een grote boerderij gebouwd, die nu nog steeds door nakomelingen van de rentmeester bewoond wordt. De huidige generatie heeft er een bedrijf voor grond- en wegwerkzaamheden.

Elisabeth Charlotta Petronella barones van Boetzelaer – Both Hendriksen (1809 – 1880)

Elisabeth Charlotta Petronella Both Hendriksen (1809 – 1880) is een nakomeling van Pieter Both, die in 1609 de eerste Gouverneur-Generaal van Nederlands Indië werd. Sinds 1872 was zij weduwe van Mr. Christiaan Willem Johan baron van Boetzelaer van Dubbeldam (1806 – 1872), met wie ze in 1835 trouwde. Hij was kamerheer in buitengewone dienst van de koningen Willem I, II en III en ook was hij lid van de Provinciale Staten van Utrecht en van den Gemeenteraad van Utrecht. Gedurende hun huwelijk hebben zij aan de Oude Gracht in Utrecht gewoond. ‘s Zomers verbleven ze echter op hun ‘buiten’ in De Bilt, landgoed Sandwijck, dat Elisabeth van haar vader geërfd had. In die tijd grensde landgoed Sandwijck aan landgoed Eyckenstein.

Het moeten zeer gelovige en sociaal bewogen mensen geweest zijn. Dat valt ook op te maken uit de grafrede die gehouden werd bij de begrafenis van Mr. Christiaan Willem Johan, waar onder andere Nicolaas Beets gesproken heeft.

Na de dood van Frans Nicolaas Marius Eyck van Zuylichem, de toenmalige eigenaar van landgoed Eyckenstein, verdeelde diens weduwe in 1876 het landgoed in stukjes om ze te veilen. Na twee dagen veilen deed Elisabeth Charlotta Both Hendriksen een bod op het geheel van 673 ha. Zo werd zij eigenares van Eyckenstein en het landgoed en vielen Eyckenstein en Sandwijck onder één beheer. Hoe de veiling van Eyckenstein was opgezet, kunt u in oude krantenberichten lezen. Eyckenstein en Sandwijck waren de eeuw ervoor ook al voor korte tijd onder één beheer geweest. Johannes Sebastiaan van Naamen was in die tijd eigenaar van Sandwijck en kocht Eyckenstein toen Adriaan Hendrik Eyck als patriot naar Frankrijk gevlucht was.
Een oostelijke deel van het landgoed (ongeveer 100 ha) werd daarna weer terugverkocht aan Nicolaas Laurens Burman Eyck tot Zuylichem, één van de erfgenamen van de familie Eyck, die daarop in 1876 de Mauritshoeve als boerderij liet bouwen en het landhuis Roverestein, waar hij ging wonen (Rovere is oud Italiaans voor eik).

Eyckenstein bleef tot 1878 leeg staan. Het landgoed was in gebruik als jachtgebied voor de zonen van de weduwe Elisabeth Charlotta Petronella van Boetzelaer – Both Hendriksen.

 

Frans Nicolaas Marius Eyck van Zuylichem (1806 – 1876)

Frans Nicolaas Marius Eyck van Zuylichem (zie foto), zoon van mr. Maurits Jacob Eyck, volgde hem 19 juli 1847 op als burgemeester van Maartensdijk en bekleedde dit ambt tot 5 oktober 1866. Na de dood van zijn vader in 1853 werd hij eigenaar van landgoed Eyckenstein. Hij was naast burgemeester van Maartensdijk ook watergraaf van het waterschap in die plaats. Frans Nicolaas was een beroemd bouwkundige, die over middeleeuwse bouwkunst schreef.

In 1842 trouwde Frans Nicolaas met Anne Brigitta Story van Blokland (1819 – 1879). Samen kregen zij vijf kinderen: Maurits Adriaan Frans Eyck (1873), Willem Gerard Maurits Eyck, Heer van Zuylichem (1846), Mathia Jacoba Eyck (1848), Francina Johanna Eyck en Nicolaas Laurens Burman Eyck (1853). Op 12 september 1855 kreeg Nicolaas Laurens (op tweejarige leeftijd) bij koninklijk besluit toestemming tot het voeren van de naam Burman, afkomstig van zijn grootmoeder Francina Johanna Burman. Hij ging vanaf die tijd door het leven als Nicolaas Laurens Burman Eyck van Zuylichem.

Frans Nicolaas Marius Eyck van Zuylichem heeft de Gezichtslaan in Bilthoven van 2,5 kilometer lengte aan laten leggen, als oprijlaan en zichtlaan voor Eyckenstein.

Na de dood van Frans Nicolaas Marius Eyck van Zuylichem in 1876 op Eyckenstein verkocht zijn weduwe het landgoed. Daartoe werd het landgoed opgesplitst in kleine kaveltjes, die stuk voor stuk werden geveild, evenals de bomen in het parkgedeelte. Daarna werd het geheel ingezet en verkregen door Van Boetzelaer – Both Hendriksen die op het aangrenzende landgoed Sandwijck in De Bilt woonde.

Eyckenstein_Nicolaas-Laurens-Burman-Eyck-tot-Zuylichem-1895

Nicolaas Laurens Burman Eyck tot Zuylichem (1895), burgemeester van Maartensdijk van 1880 tot 1895. (Bron: RHC Vecht en Venen)

Mr. Maurits Jacob Eyck van Zuylichem (1764 – 1853)

Na het overlijden van Adriaan Hendrik Eyck werd zijn enige zoon Maurits Jacob eigenaar van Eyckenstein. Hij woonde hier met zijn familie ‘s zomers en ‘s winters. Ongebruikelijk in die tijd, want rijke mensen hadden toen meestal twee huizen: één voor de winter, meestal in de stad, en één voor in de zomer op het platteland.
Maurits Jacob is twee keer getrouwd geweest. In 1797 trouwde hij met Jacoba Constantia Clifford (1774 – 1799). Zij kregen één zoon: Adiaan Hendrik (1798 – 1808). Na het overlijden van zijn vrouw hertrouwde Maurits Jacob in 1802 met Francina Johanna Burman (1780 – 1843). Ook uit dit huwelijk wordt een zoon geboren: Frans Nicolaas Marius (1806 – 1876).

Maurits Jacob Eyck vervulde na 1795 functies op provinciaal niveau en werd op 7 februari 1803 lid van het Utrechtse gemeentebestuur. Tussen 1808 en 1811 was hij wethouder van de stad Utrecht. Van 1811 tot 1847 was hij burgemeester van Maartensdijk.

In 1818 kocht hij Heerlijkheid Zuylichem. Een heerlijkheid is een bestuursgebied waar de titel ‘heer’ met de daarbij behorende rechten aan ontleend mag worden. Zuylichem ligt in het westen van de Bommelerwaart. Hierna heette de familie voortaan Eyck van Zuylichem. Om precies te zijn: hij noemde zichzelf Burggraaf mr. Maurits Jacob Eyck van Zuylichem, hoewel dat geen erkende titel is geweest. Hij overleed in 1853 op Eyckenstein. Op 80-jarige leeftijd tekende hij een lang lint met alle gebouwen van Eyckenstein.

Eyckenstein_Maurits_Jacob_Eyck_177x

Maurits Jacob Eyck (1764 – 1853) (aquarel van omstreeks 1775)

Francina_Johanna_Burman_Eyck_1790

Francina Johanna Burman (1780 – 1843) (aquarel van 1790)

Adriaan Hendrik Eyck (1725 – 1802)

Adriaan Hendrik Eyck kocht Eyckenstein op 18 oktober 1777. Adriaan Hendrik Eyck is in 1764 in Vlissingen met zijn nicht Adriane Maria Lammens (1740 – 1786) getrouwd. Zij behoorde tot een burgemeestersgeslacht uit Vlissingen, maar werd geboren in Batavia. Haar ouders waren Pieter Willem Lammens (1711) en Alette Helena Oostwald. Pieter Willem voer in 1736 als buitengewoon Raad van Justitie met de VOC naar Batavia. Zijn zusters Maria Wilhelmina (1709) en Johanna Susanna (1713) voeren als betalende passagiers met hem mee. Deze twee zusters hebben onderweg een uniek dagboek bijgehouden, dat door vererving in onze dagen bij nazaten van de familie Eyck terecht gekomen is. In 2002 is dit dagboek uitgebracht: “Op reis met de VOC”.

Adriaan Hendrik Eyck was sinds 1756 lid van de vroedschap (=stedelijke regering) van Utrecht. In 1784 sloten veel leden van de vroedschap, onder andere Adriaan Hendrik Eyck, zich aan bij de patriotten. Uit deze patriotse vroedschap ontstond de zogenaamde Pretense Raad uit de jaren 1786-1787. Voorzitter van deze Pretense Raad en eerste burgemeester van Utrecht gedurende de jaren 1786-1787 was Adriaan Hendrik Eyck.

Daar de in 1748 opgerichte patriotse burgerkorpsen, die goed bewapend en geoefend waren, een bedreiging vormden voor stadhouder Willem V, week deze uit naar Gelderland en riep hij in 1787 de hulp in van zijn zwager, de Pruisische koning Frederik Willem II. Deze zond in 1787 een sterk leger. De patriotten waren hier niet tegen opgewassen en velen van hen moesten vluchten naar onder andere de Zuidelijke Nederlanden en Frankrijk. Ook Adriaan Hendrik Eyck vluchtte en wel naar Frankrijk. Een en ander betekende dat eind september 1787 de Pretense Raad weg was. Eén maand later namen de Orangistische regenten de plaats in van de Pretense Raad en was het gedaan met de democratie in de stad Utrecht. Adriaan Hendrik Eyck liet in Frankrijk pamfletten drukken en liet ze onder meer in Utrecht en Maartensdijk ophangen. In deze pamfletten adviseerde hij de bevolking niet in te gaan op voorstellen van het Orangistische regentenbestuur om bezittingen van gevluchte patriotten te kopen. Dit had tot gevolg dat er in 1787 een proces tegen Adriaan Hendrik Eyck werd gevoerd, waarbij, op grond van verordeningen, al zijn bezittingen na de komst van de Pruisische troepen in beslag genomen werden. In het krantenartikel leest u over een vonnis in 1790 waarin de bezittingen van onder andere zijn zoon M.J. Eyck in beslag genomen werden en zij gedurende hun leven uit de stad verbannen werden. Op 8 juni 1791 werd Eyckenstein, dat toen bewoond werd door een zuster van Adriaan Hendrik Eyck, geplunderd en nog binnen hetzelfde jaar werd het landgoed geveild en verkocht aan Johannes Sebastiaan van Naamen (Heer van Scherpenzeel en muntmeester in Utrecht tussen 1782-1797). Toen in 1795 de Franse revolutie uitbrak en de Franse troepen kwamen, vluchtte Willem V naar Engeland en keerde Adriaan Hendrik Eyck naar Utrecht terug. Deze kreeg zijn bezittingen op eigen verzoek, waaronder landgoed Eyckenstein, terug. Ook kreeg de populaire oud-burgemeester uit de jaren 1786-1787 bij de gemeenteraadsverkiezingen van 21 april 1795 het hoogste aantal stemmen. Na de installatie van de raad der gemeente Utrecht werd hij dan ook tot Maire (burgemeester) gekozen. In die functie was hij voorzitter van de raad en van het Comité van Algemeen Welzijn. Zowel door zijn bevoegdheden als door zijn persoonlijke prestige was Eyck de eerste man van de Domstad. Op 18 september 1797 nam Adriaan Hendrik Eyck afscheid als burgemeester. Zijn leeftijd was voor hem reden dit ambt neer te leggen. Hij was bijna 72 jaar en zijn gezondheid liet te wensen over. Tot 1802 vervulde hij nog de functie van Maarschalk van Eemland, maar die post had slechts een juridische betekenis. Op 18 juli 1802 overleed Adriaan Hendrik Eyck in Utrecht.

Groninger Courant, 1 oktober 1790: vonnis over M.J. Eyck en anderen. (sententie = vonnis; infaam = oneervol; inhabiel = onbekwaam)

 

Familie Swaving, vererving (1765-1777)

Johanna Christina van Wyck is na het overlijden van haar man Justus van Poolsum hertrouwd met Johan Swaving (schout van Oostveen). Het blijkt uit een boedelscheiding uit 1765 dat onder andere de hofsteden Berkestyn en Rustenhoven onder hun kinderen Johanna Hendrica, Alida en Jacobus Wilhelmus Swaving verdeeld werden. Zo kwam dit voormalige deel van het bezit van Johannes Gerobulus bij het geslacht Swaving terecht. We kunnen hieruit opmaken dat ook het huidige Rustenhoven, het landgoed dat ten westen aan Eyckenstein grenst, ooit één geheel met Eyckenstein gevormd heeft.

Van 1760 tot 1777 is Eyckenstein verhuurd geweest aan de familie Van Kooten. 

Familie van Poolsum, vererving (1721 -1765)

Twee dochters van Geertruyd Gerobulus en Egidius van den Bogaart zijn getrouwd met twee zonen uit het geslacht Van Poolsum: Isabella van den Bogaart met Dirck Abraham van Poolsum (advocaat in Utrecht) en Regnera van den Bogaart met Justus van Poolsum (schout van de Lange Ruyge Weyde).

Uit een boedelscheiding uit 1721, na het overlijden van Geertruyd Gerobulus, blijkt dat het landgoed (toen al “hofstede Yckensteyn” genoemd) voor 1/3 deel aan Dirck Abraham van Poolsum toebedeeld werd en voor 2/3 deel aan Justus van Poolsum. Hiermee ging het landgoed over van het geslacht Gerobulus naar het geslacht Van Poolsum. Uiteindelijk is ook het laatste 1/3 deel bij Justus van Poolsum terecht gekomen. In een boedelscheiding uit 1735 staat dat de twee dochters van Justus van Poolsum, Sandrina Gerarda van Poolsum en Johanna van Poolsum, samen o.a. “twee derde parten van hofstede, met 61 mergen lands” toebedeeld krijgen. Een “derde part van hofstede met 61 mergen lands” werd aan Justus van Poolsums tweede vrouw Johanna Christina van Wyck toebedeeld. Een ‘hofstede’ was een buitenplaats. Een ‘mergen’ is hetzelfde als een ‘morgen’ en staat gelijk aan de hoeveelheid land die men in één morgen kon ploegen, ongeveer 0,85 hectare.

Familie Gerobulus (1651 - 1721)

Tussen 1651 en 1721 was Eyckenstein in bezit van het geslacht Gerobulus, waarvan veel leden vooraanstaande functies in de maatschappij bekleedden. Johannes Gerobulus, die omstreeks 1605 geboren is, kocht het in 1651. Op een kaart van 1699 staat de naam Gerobulus vermeld op de plaats van het huidige Eyckenstein. De naam Gerobulus is een vergriekste versie van de Nederlandse naam Oudraad (gero = oud en bulus = raad).

Johannes was zoon van Roelant Jansz Gerobulus en Elisabeth Schipmans. Vader Roelant was goudsmid, oud-kameraar en schepen. (In het Rijksmuseum staat een zilveren wijnkroes die Roelant in 1629 in Utrecht gemaakt heeft. De wijnkroes is gemaakt van zilver dat Piet Heyn op 7 september 1628 op de Spaanse Zilvervloot veroverd had.) Ook grootvader (vader van Roelant) heette Johannes Gerobulus. Hij leefde van 1540 tot 1606 en was een bekende “Dienaer des Goddelichen Woorts” in achtereenvolgens Emden, Tergast, Vlissingen, Harlingen, Deventer, Harderwijk en ten slotte Utrecht, waar hij stierf. In de Synode van Dordrecht in 1574 was hij afgevaardigde vanuit Vlissingen.

Johannes Gerobulus (koper van Eyckenstein) werd in 1617 leerling bij het goud- en zilversmidsgilde en werd in 1632 als meester. Van 1640 en 1641 was hij keurmeester. Op 10 augustus 1642 benoemden Gedeputeerde Staten Johannes Gerobulus tot muntmeester. Tijdens zijn muntmeesterschap woonde Johannes Gerobulus aan de westzijde van de Neude in Utrecht. Het is niet duidelijk of het hier de ambtswoning van de muntmeester betrof. Onder zijn muntmeesterschap verhuisde de munt van de Sacksteeg naar een nieuw pand in het Sint Caeciliaklooster. Johannes Gerobulus is tot 1662 muntmeester gebleven. Hij overleed in 1679 en werd in de Regulierskerk in Utrecht begraven.

Johannes trouwde in 1643 op ongeveer 38-jarige leeftijd met Geertruijt van Berck (dochter van Nicolaas van Berck en Isabella van Heurn). Uit hun huwelijk zijn minstens tien kinderen voortgekomen, waarvan er vele op jonge leeftijd stierven. Later geboren kinderen werden dan weer naar deze jong overleden kinderen vernoemd, zoals dat in die tijd veel gedaan werd. Geertruijt overleed in 1706.

Eén van deze tien kinderen was Geertruyd Gerobulus (1657 – 1720). Geertruyd Gerobulus trouwde met Egidius van den Bogaart, predikant in Leerdam. Voor zover bekend hebben Egidius en Geertruyd één zoon en vijf dochters gekregen: Justus, Sara, Ysabella, Johanna Elisabeth en Regnera. In 1707 is Egidius overleden, terwijl zijn vijf kinderen nog niet de volwassen leeftijd bereikt hadden (zie verder bij familie Van Poolsum).

 
Eyckenstein_Gerobulus_Kaart_omgeving_1699

Deel van een gereconstrueerde kaart uit 1699

Op de plaats van Eyckenstein staat alleen de naam “Gerobulus” aangegeven. Rechts onderaan staat vertikaal “Vianens Steegje Ofte Den Opstal” (Opstol?), genoemd naar de vorige eigenaren, de familie van Vianen. Nu heet dat pad nog steeds De Opstal. Vanaf de “Martens Dyck”, die nu de Dorpsweg heet, gaat De Opstal naar het noorden over in wat tegenwoordig de Eikensteeg heet.

Eerste eigenaren (? - 1651)

? - 1627 Familie van Lamsweerde
1627 - 1651 Familie van Vianen

Bewoners van Eyckenstein

Sinds 1876 is het landgoed eigendom van de familie Van Boetzelaer. De familie Van Boetzelaer is een eeuwenoud adelijk geslacht waarvan de eerste vermeldingen al omstreeks het jaar 1200 gevonden worden. De oorsprong van de familie is de Burcht Boetzelaer bij het Duitse Kalkar. De familie had veel invloed in landelijk en provinciaal bestuur en was ook betrokken bij het ontstaan van het Koninkrijk.

Huidige generatie

Het landgoed wordt sinds 2000 beheerd door Otto Maximiliaan baron van Boetzelaer. Het beheer van het landgoed is een dagtaak. Er zijn elke dag zaken van allerlei aard die aandacht vragen. Otto is zeer betrokken bij het wel en wee van het familielandgoed, maar ook zeer betrokken bij verschillende organisaties die de belangen dienen van landgoederen en van de .
Zijn zoon Matthias is tuinbaas en hij draagt zorg voor het groen; het Springerpark en omringende bos. Hij doet dat samen met professionals en vrijwilligers.

Rutger Wessel baron van Boetzelaer (1918)

Rutger Wessel baron van Boetzelaer studeerde bosbouw in Wageningen. Hij trouwde in 1951 met Anna Elisabeth barones van Lawick. Anna Elisabeth groeide op in Breda, waar haar vader gouverneur van de Koninklijke Militaire Academie was. Samen met Anna Elisabeth kreeg hij vier kinderen. Na het overlijden van zijn vader in 1954 erfde hij Eyckenstein, waarna het gezin in de oostvleugel is gaan wonen. Evenals zijn vader en grootvader heeft Rutger Wessel vele jaren in het Waterschap gezeten (van 1960 tot in de jaren negentig). In 1965 erfde hij het van zijn peetoom en naamgenoot het noordelijke deel van Eyckenstein. In 1966 en 1967 verwierf hij delen van Roverestein waaronder de Mauritshoeve. Ook van de zijde van Van Lawick zijn boerderijen aan het landgoed toegevoegd. Zijn vrouw Anna Elisabeth overleed in 1977.

Rutger Wessel woont nog steeds op Eyckenstein met zijn oudste zoon Otto Maximiliaan en zijn gezin.

Mr. Otto Maximiliaan baron van Boetzelaer (1891 – 1954)

Mr. Otto Maximiliaan baron van Boetzelaer trouwde in 1916 met Ursula Cunera jonkvrouw van Asch van Wijck. Zij groeide op op Landgoed Prattenburg in Rhenen. Omstreeks 1920 is hij met zijn gezin in Dinther (NB) gaan wonen, vanwege zijn werk als griffier bij het Kantongerecht in Veghel. Na opheffing van dit Kantongerecht kreeg hij een functie bij de Raad van Beroep in Den Bosch. Van 1935 tot 1954 was Otto Maximiliaan Heemraad bij het Waterschap Maartensdijk.

Van 1934 tot 1943 (officieel zelfs tot 1946) is het landgoed gemeenschappelijk eigendom van de vier erfgenamen van Willem Carel gebleven. Het landhuis is in en tot vlak na de Tweede Wereldoorlog door verschillende legermachten bezet geweest. Na de verdeling werd Otto Maximiliaan eigenaar van het stuk grond waar Eyckenstein op staat. In juni 1946 kwam hij er vanuit Noord-Brabant met zijn vrouw en zijn zoon Rutger Wessel (1918) wonen. Voorafgaand aan de verdeling had Otto Maximiliaan al 51 ha van het landgoed Roverestein teruggekocht.

Er moest, na de verwaarlozing en schade door de bezetting, veel aan gebeuren. Zij hebben het huis weer bewoonbaar gemaakt. Vanwege de woningnood na de oorlog woonden er in die tijd vier families in het landhuis: het gezin Van Boetzelaer, het tuinmansgezin en nog twee gezinnen. Als gezinnen weggingen kwamen er weer nieuwe voor in de plaats. In 1954 is Otto Maximiliaan van Boetzelaer overleden.

Mr. Otto Maximiliaan baron van Boetzelaer (1891 – 1954)

Mr. Otto Maximiliaan baron van Boetzelaer (1891 – 1954)

Ursula Cunera barones van Boetzelaer – jonkvrouw van Asch van Wijck (1892 – 1963)

Ursula Cunera barones van Boetzelaer – jonkvrouw van Asch van Wijck
(1892 – 1963)

Mr. Willem Carel baron van Boetzelaer
(1845 – 1934)

Mr. Willem Carel baron van Boetzelaer, de tweede zoon, is in 1878 op Eyckenstein gaan wonen, omdat er voor zijn steeds groter wordende gezin te weinig ruimte in zijn woning tegenover Sandwijck was. Willem Carel was burgemeester van De Bilt en tevens Heemraad bij het Waterschap Maartensdijk. Willem Carel heeft in het noordelijke deel van het landgoed een groot gebied laten ontginnen. Hij heeft in Eyckenstein veel verfraaiingen aangebracht en heeft ook het Springerpark aan laten leggen en de huidige kassen en moestuin.

In 1873 trouwde Willem Carel met Margaretha Nicolasina jonkvrouw van Schuylenburch. Margarethe Nicolasina trok met het rijtuig door de provincie Utrecht om onder de Utrechtse adel te evangeliseren. Na het overlijden van zijn moeder in 1880 werd Willem Carel van Boetzelaer eigenaar van landgoed Eyckenstein. Veel verfraaiingen op Eyckenstein zijn geïnspireerd door de inrichting van het Huis Schuylenburg in Den Haag waar Margaretha Nicolasina vandaan kwam.

Familie Van Schuylenburch bezat ook landgoed De Ulenpas in Hoog Keppel, waar zij ‘s zomers verbleven. Willem Cornelis Meijerink was rentmeester van de Ulenpas. Na het huwelijk van Willem Carel en Margaretha Nicolasina kwam de zoon van de rentmeester van De Ulenpas, Willem Evert Meijerink (1859-1935), in dienst als rentmeester van het landgoed. Voor hem werd er langs de Gezichtslaan (nu nummer 276) een grote boerderij gebouwd, die nu nog steeds door nakomelingen van de rentmeester bewoond wordt. De huidige generatie heeft er een bedrijf voor grond- en wegwerkzaamheden.

  • Een familiekiekje van de familie Van Boetzelaer mogelijk omstreeks 1880
  • De familie Van Boetzelaer zittend op het terras (eind 19e eeuw)
  • Willem Carel baron van Boetzelaer (1845 – 1934) (foto omstreeks 1925)
  • Margaretha Nicolasina barones van Boetzelaer – van Schuylenburch (1852 – 1930) (foto omstreeks 1925)

Elisabeth Charlotta Petronella barones van Boetzelaer –
Both Hendriksen
(1809 – 1880)

Elisabeth Charlotta Petronella Both Hendriksen (1809 – 1880) is een nakomeling van Pieter Both, die in 1609 de eerste Gouverneur-Generaal van Nederlands Indië werd. Sinds 1872 was zij weduwe van Mr. Christiaan Willem Johan baron van Boetzelaer van Dubbeldam (1806 – 1872), met wie ze in 1835 trouwde. Hij was kamerheer in buitengewone dienst van de koningen Willem I, II en III en ook was hij lid van de Provinciale Staten van Utrecht en van den Gemeenteraad van Utrecht. Gedurende hun huwelijk hebben zij aan de Oude Gracht in Utrecht gewoond. ‘s Zomers verbleven ze echter op hun ‘buiten’ in De Bilt, landgoed Sandwijck, dat Elisabeth van haar vader geërfd had. In die tijd grensde landgoed Sandwijck aan landgoed Eyckenstein.

Het moeten zeer gelovige en sociaal bewogen mensen geweest zijn. Dat valt ook op te maken uit de grafrede die gehouden werd bij de begrafenis van Mr. Christiaan Willem Johan, waar onder andere Nicolaas Beets gesproken heeft.

Na de dood van Frans Nicolaas Marius Eyck van Zuylichem, de toenmalige eigenaar van landgoed Eyckenstein, verdeelde diens weduwe in 1876 het landgoed in stukjes om ze te veilen. Na twee dagen veilen deed Elisabeth Charlotta Both Hendriksen een bod op het geheel van 673 ha. Zo werd zij eigenares van Eyckenstein en het landgoed en vielen Eyckenstein en Sandwijck onder één beheer. Hoe de veiling van Eyckenstein was opgezet, kunt u in oude krantenberichten lezen. Eyckenstein en Sandwijck waren de eeuw ervoor ook al voor korte tijd onder één beheer geweest. Johannes Sebastiaan van Naamen was in die tijd eigenaar van Sandwijck en kocht Eyckenstein toen Adriaan Hendrik Eyck als patriot naar Frankrijk gevlucht was.

Mr. Christiaan Willem Johan baron van Boetzelaer van Dubbeldam (1806 – 1872)

Mr. Christiaan Willem Johan baron van Boetzelaer
van Dubbeldam (1806 – 1872)

Elisabeth Charlotta Petronella barones van Boetzelaer – Both Hendriksen (1809 – 1880)

Elisabeth Charlotta Petronella barones van Boetzelaer –
Both Hendriksen (1809 – 1880)

 Krantenbericht n.a.v. veiling Eyckenstein

Krantenbericht naar aanleiding van de veiling van Eyckenstein

Een oostelijke deel van het landgoed (ongeveer 100 ha) werd daarna weer terugverkocht aan Nicolaas Laurens Burman Eyck tot Zuylichem, één van de erfgenamen van de familie Eyck, die daarop in 1876 de Mauritshoeve als boerderij liet bouwen en het landhuis Roverestein, waar hij ging wonen (Rovere is oud Italiaans voor eik).

Eyckenstein bleef tot 1878 leeg staan. Tot die tijd deed het landgoed dienst als jachtgebied voor de zonen van de weduwe Elisabeth Charlotta Petronella van Boetzelaer – Both Hendriksen.

Frans Nicolaas Marius Eyck van Zuylichem
(1806 – 1876)

Frans Nicolaas Marius Eyck van Zuylichem (zie foto), zoon van mr. Maurits Jacob Eyck, volgde hem 19 juli 1847 op als burgemeester van Maartensdijk en bekleedde dit ambt tot 5 oktober 1866. Na de dood van zijn vader in 1853 werd hij eigenaar van landgoed Eyckenstein. Hij was naast burgemeester van Maartensdijk ook watergraaf van het waterschap in die plaats. Frans Nicolaas was een beroemd bouwkundige, die over middeleeuwse bouwkunst schreef.

In 1842 trouwde Frans Nicolaas met Anne Brigitta Story van Blokland (1819 – 1879). Samen kregen zij vijf kinderen: Maurits Adriaan Frans Eyck (1873), Willem Gerard Maurits Eyck, Heer van Zuylichem (1846), Mathia Jacoba Eyck (1848), Francina Johanna Eyck en Nicolaas Laurens Burman Eyck (1853). Op 12 september 1855 kreeg Nicolaas Laurens (op tweejarige leeftijd) bij koninklijk besluit toestemming tot het voeren van de naam Burman, afkomstig van zijn grootmoeder Francina Johanna Burman. Hij ging vanaf die tijd door het leven als Nicolaas Laurens Burman Eyck van Zuylichem.

Frans Nicolaas Marius Eyck van Zuylichem heeft de Gezichtslaan in Bilthoven van 2,5 kilometer lengte aan laten leggen, als oprijlaan en zichtlaan voor Eyckenstein.

Na de dood van Frans Nicolaas Marius Eyck van Zuylichem in 1876 op Eyckenstein verkocht zijn weduwe het landgoed. Daartoe werd het landgoed opgesplitst in kleine kaveltjes, die stuk voor stuk werden geveild, evenals de bomen in het parkgedeelte. Daarna werd het geheel ingezet en verkregen door Van Boetzelaer – Both Hendriksen die op het aangrenzende landgoed Sandwijck in De Bilt woonde.

Eyckenstein_Nicolaas-Laurens-Burman-Eyck-tot-Zuylichem-1895

Nicolaas Laurens Burman Eyck tot Zuylichem (1895), burgemeester van Maartensdijk van 1880 tot 1895. (Bron: RHC Vecht en Venen)

Mr. Maurits Jacob Eyck van Zuylichem
(1764 – 1853)

Na het overlijden van Adriaan Hendrik Eyck werd zijn enige zoon Maurits Jacob eigenaar van Eyckenstein. Hij woonde hier met zijn familie ‘s zomers en ‘s winters. Ongebruikelijk in die tijd, want rijke mensen hadden toen meestal twee huizen: één voor de winter, meestal in de stad, en één voor in de zomer op het platteland.
Maurits Jacob is twee keer getrouwd geweest. In 1797 trouwde hij met Jacoba Constantia Clifford (1774 – 1799). Zij kregen één zoon: Adiaan Hendrik (1798 – 1808). Na het overlijden van zijn vrouw hertrouwde Maurits Jacob in 1802 met Francina Johanna Burman (1780 – 1843). Ook uit dit huwelijk wordt een zoon geboren: Frans Nicolaas Marius (1806 – 1876).

Maurits Jacob Eyck vervulde na 1795 functies op provinciaal niveau en werd op 7 februari 1803 lid van het Utrechtse gemeentebestuur. Tussen 1808 en 1811 was hij wethouder van de stad Utrecht. Van 1811 tot 1847 was hij burgemeester van Maartensdijk.

In 1818 kocht hij Heerlijkheid Zuylichem. Een heerlijkheid is een bestuursgebied waar de titel ‘heer’ met de daarbij behorende rechten aan ontleend mag worden. Zuylichem ligt in het westen van de Bommelerwaart. Hierna heette de familie voortaan Eyck van Zuylichem. Om precies te zijn: hij noemde zichzelf Burggraaf mr. Maurits Jacob Eyck van Zuylichem, hoewel dat geen erkende titel is geweest. Hij overleed in 1853 op Eyckenstein. Op 80-jarige leeftijd tekende hij een lang lint met alle gebouwen van Eyckenstein.

Eyckenstein_Maurits_Jacob_Eyck_177x

Maurits Jacob Eyck (1764 – 1853) (aquarel van omstreeks 1775)

Francina_Johanna_Burman_Eyck_1790

Francina Johanna Burman (1780 – 1843) (aquarel van 1790)

Adriaan Hendrik Eyck
(1725 – 1802)

Adriaan Hendrik Eyck kocht Eyckenstein op 18 oktober 1777. Adriaan Hendrik Eyck is in 1764 in Vlissingen met zijn nicht Adriane Maria Lammens (1740 – 1786) getrouwd. Zij behoorde tot een burgemeestersgeslacht uit Vlissingen, maar werd geboren in Batavia. Haar ouders waren Pieter Willem Lammens (1711) en Alette Helena Oostwald. Pieter Willem voer in 1736 als buitengewoon Raad van Justitie met de VOC naar Batavia. Zijn zusters Maria Wilhelmina (1709) en Johanna Susanna (1713) voeren als betalende passagiers met hem mee. Deze twee zusters hebben onderweg een uniek dagboek bijgehouden, dat door vererving in onze dagen bij nazaten van de familie Eyck terecht gekomen is. In 2002 is dit dagboek uitgebracht: “Op reis met de VOC”.

Adriaan Hendrik Eyck was sinds 1756 lid van de vroedschap (=stedelijke regering) van Utrecht. In 1784 sloten veel leden van de vroedschap, onder andere Adriaan Hendrik Eyck, zich aan bij de patriotten. Uit deze patriotse vroedschap ontstond de zogenaamde Pretense Raad uit de jaren 1786-1787. Voorzitter van deze Pretense Raad en eerste burgemeester van Utrecht gedurende de jaren 1786-1787 was Adriaan Hendrik Eyck.

Daar de in 1748 opgerichte patriotse burgerkorpsen, die goed bewapend en geoefend waren, een bedreiging vormden voor stadhouder Willem V, week deze uit naar Gelderland en riep hij in 1787 de hulp in van zijn zwager, de Pruisische koning Frederik Willem II. Deze zond in 1787 een sterk leger. De patriotten waren hier niet tegen opgewassen en velen van hen moesten vluchten naar onder andere de Zuidelijke Nederlanden en Frankrijk. Ook Adriaan Hendrik Eyck vluchtte en wel naar Frankrijk. Een en ander betekende dat eind september 1787 de Pretense Raad weg was. Eén maand later namen de Orangistische regenten de plaats in van de Pretense Raad en was het gedaan met de democratie in de stad Utrecht. Adriaan Hendrik Eyck liet in Frankrijk pamfletten drukken en liet ze onder meer in Utrecht en Maartensdijk ophangen. In deze pamfletten adviseerde hij de bevolking niet in te gaan op voorstellen van het Orangistische regentenbestuur om bezittingen van gevluchte patriotten te kopen.

Dit had tot gevolg dat er in 1787 een proces tegen Adriaan Hendrik Eyck werd gevoerd, waarbij, op grond van verordeningen, al zijn bezittingen na de komst van de Pruisische troepen in beslag genomen werden. In het krantenartikel leest u over een vonnis in 1790 waarin de bezittingen van onder andere zijn zoon M.J. Eyck in beslag genomen werden en zij gedurende hun leven uit de stad verbannen werden. Op 8 juni 1791 werd Eyckenstein, dat toen bewoond werd door een zuster van Adriaan Hendrik Eyck, geplunderd en nog binnen hetzelfde jaar werd het landgoed geveild en verkocht aan Johannes Sebastiaan van Naamen (Heer van Scherpenzeel en muntmeester in Utrecht tussen 1782-1797). Toen in 1795 de Franse revolutie uitbrak en de Franse troepen kwamen, vluchtte Willem V naar Engeland en keerde Adriaan Hendrik Eyck naar Utrecht terug. Deze kreeg zijn bezittingen op eigen verzoek, waaronder landgoed Eyckenstein, terug. Ook kreeg de populaire oud-burgemeester uit de jaren 1786-1787 bij de gemeenteraadsverkiezingen van 21 april 1795 het hoogste aantal stemmen. Na de installatie van de raad der gemeente Utrecht werd hij dan ook tot Maire (burgemeester) gekozen. In die functie was hij voorzitter van de raad en van het Comité van Algemeen Welzijn. Zowel door zijn bevoegdheden als door zijn persoonlijke prestige was Eyck de eerste man van de Domstad. Op 18 september 1797 nam Adriaan Hendrik Eyck afscheid als burgemeester. Zijn leeftijd was voor hem reden dit ambt neer te leggen. Hij was bijna 72 jaar en zijn gezondheid liet te wensen over. Tot 1802 vervulde hij nog de functie van Maarschalk van Eemland, maar die post had slechts een juridische betekenis. Op 18 juli 1802 overleed Adriaan Hendrik Eyck in Utrecht.

Eyckenstein_Onteigening_bezit_MJ_Eyck_op_17900925_in_krant_17901001

Groninger Courant, 1 oktober 1790: vonnis over M.J. Eyck en anderen. (sententie = vonnis; infaam = oneervol; inhabiel = onbekwaam)

Familie Swaving

Johanna Christina van Wyck is na het overlijden van haar man Justus van Poolsum hertrouwd met Johan Swaving (schout van Oostveen). Het blijkt uit een boedelscheiding uit 1765 dat onder andere de hofsteden Berkestyn en Rustenhoven onder hun kinderen Johanna Hendrica, Alida en Jacobus Wilhelmus Swaving verdeeld werden. Zo kwam dit voormalige deel van het bezit van Johannes Gerobulus bij het geslacht Swaving terecht. We kunnen hieruit opmaken dat ook het huidige Rustenhoven, het landgoed dat ten westen aan Eyckenstein grenst, ooit één geheel met Eyckenstein gevormd heeft.

Familie van Poolsum

Twee dochters van Geertruyd Gerobulus en Egidius van den Bogaart zijn getrouwd met twee zonen uit het geslacht Van Poolsum: Isabella van den Bogaart met Dirck Abraham van Poolsum (advocaat in Utrecht) en Regnera van den Bogaart met Justus van Poolsum (schout van de Lange Ruyge Weyde).

Uit een boedelscheiding uit 1721, na het overlijden van Geertruyd Gerobulus, blijkt dat het landgoed (toen al “hofstede Yckensteyn” genoemd) voor 1/3 deel aan Dirck Abraham van Poolsum toebedeeld werd en voor 2/3 deel aan Justus van Poolsum. Hiermee ging het landgoed over van het geslacht Gerobulus naar het geslacht Van Poolsum. Uiteindelijk is ook het laatste 1/3 deel bij Justus van Poolsum terecht gekomen. In een boedelscheiding uit 1735 staat dat de twee dochters van Justus van Poolsum, Sandrina Gerarda van Poolsum en Johanna van Poolsum, samen o.a. “twee derde parten van hofstede, met 61 mergen lands” toebedeeld krijgen. Een “derde part van hofstede met 61 mergen lands” werd aan Justus van Poolsums tweede vrouw Johanna Christina van Wyck toebedeeld. Een ‘hofstede’ was een buitenplaats. Een ‘mergen’ is hetzelfde als een ‘morgen’ en staat gelijk aan de hoeveelheid land die men in één morgen kon ploegen, ongeveer 0,85 hectare.

Familie Gerobulus

Tussen 1651 en 1721 was Eyckenstein in bezit van het geslacht Gerobulus, waarvan veel leden vooraanstaande functies in de maatschappij bekleedden. Johannes Gerobulus, die omstreeks 1605 geboren is, kocht het in 1651. Op een kaart van 1699 staat de naam Gerobulus vermeld op de plaats van het huidige Eyckenstein. De naam Gerobulus is een vergriekste versie van de Nederlandse naam Oudraad (gero = oud en bulus = raad).

Johannes was zoon van Roelant Jansz Gerobulus en Elisabeth Schipmans. Vader Roelant was goudsmid, oud-kameraar en schepen. (In het Rijksmuseum staat een zilveren wijnkroes die Roelant in 1629 in Utrecht gemaakt heeft. De wijnkroes is gemaakt van zilver dat Piet Heyn op 7 september 1628 op de Spaanse Zilvervloot veroverd had.) Ook grootvader (vader van Roelant) heette Johannes Gerobulus. Hij leefde van 1540 tot 1606 en was een bekende “Dienaer des Goddelichen Woorts” in achtereenvolgens Emden, Tergast, Vlissingen, Harlingen, Deventer, Harderwijk en ten slotte Utrecht, waar hij stierf. In de Synode van Dordrecht in 1574 was hij afgevaardigde vanuit Vlissingen.

Johannes Gerobulus (koper van Eyckenstein) werd in 1617 leerling bij het goud- en zilversmidsgilde en werd in 1632 als meester. Van 1640 en 1641 was hij keurmeester. Op 10 augustus 1642 benoemden Gedeputeerde Staten Johannes Gerobulus tot muntmeester. Tijdens zijn muntmeesterschap woonde Johannes Gerobulus aan de westzijde van de Neude in Utrecht. Het is niet duidelijk of het hier de ambtswoning van de muntmeester betrof. Onder zijn muntmeesterschap verhuisde de munt van de Sacksteeg naar een nieuw pand in het Sint Caeciliaklooster. Johannes Gerobulus is tot 1662 muntmeester gebleven. Hij overleed in 1679 en werd in de Regulierskerk in Utrecht begraven.

Johannes trouwde in 1643 op ongeveer 38-jarige leeftijd met Geertruijt van Berck (dochter van Nicolaas van Berck en Isabella van Heurn). Uit hun huwelijk zijn minstens tien kinderen voortgekomen, waarvan er vele op jonge leeftijd stierven. Later geboren kinderen werden dan weer naar deze jong overleden kinderen vernoemd, zoals dat in die tijd veel gedaan werd. Geertruijt overleed in 1706.

Eén van deze tien kinderen was Geertruyd Gerobulus (1657 – 1720). Geertruyd Gerobulus trouwde met Egidius van den Bogaart, predikant in Leerdam. Voor zover bekend hebben Egidius en Geertruyd één zoon en vijf dochters gekregen: Justus, Sara, Ysabella, Johanna Elisabeth en Regnera. In 1707 is Egidius overleden, terwijl zijn vijf kinderen nog niet de volwassen leeftijd bereikt hadden (zie verder bij familie Van Poolsum).

Eyckenstein_Gerobulus_Kaart_omgeving_1699

Deel van een gereconstrueerde kaart uit 1699

Op de plaats van Eyckenstein staat alleen de naam “Gerobulus” aangegeven. Rechts onderaan staat vertikaal “Vianens Steegje Ofte Den Opstal” (Opstol?), genoemd naar de vorige eigenaren, de familie van Vianen. Nu heet dat pad nog steeds De Opstal. Vanaf de “Martens Dyck”, die nu de Dorpsweg heet, gaat De Opstal naar het noorden over in wat tegenwoordig de Eikensteeg heet.

 

1760-1777  Familie van Kooten (huurders)

1627-1652  Familie van Vianen

? -1627  Familie van Lamsweerde