Beginblad |
Landschap |
Indeling |
Landschap is altijd een resultaat van verschillende processen die zich in de loop van de geschiedenis op het aardoppervlak ingewerkt hebben. De processen die het meest van invloed geweest zijn voor de omgeving van Eyckenstein, worden hieronder in het kort beschreven. De volgende onderwerpen komen aan bod:
|
Stuwwallen |
Tijdens de voorlaatste ijstijd reikten de noordelijke gletsjers tot halverwege ons land. Aan de randen van
de gletsjers werden als gevolg van de grote druk
van het ijs stuwwallen van zand omhoog geduwd. Zo zijn aan
het uiteinde van een grote ijslob een
zeer grote hoefijzervormige zandrug ontstaan.
Door de eeuwen heen is heeft de Rijn
beetje bij beetje de zuidelijke ronding van
dit hoefijzer afgekalfd, zover dat alleen de
twee zijflanken nog overbleven. Uiteindelijk zijn
er zo twee uitgestrekte zandgebieden overgebleven: de Veluwe
aan de oostelijke zijde en de Utrechtse
Heuvelrug aan de westelijke zijde. Tussen
deze zandruggen in, op
de plaats waar de ijslob lag, is
door het wegdrukken van het zand juist
een dal ontstaan, waar nu de Utrechtse
en Gelderse Vallei liggen.
Na deze ijstijd is er nog één geweest, waarbij de gletsjers niet tot in ons land gekomen zijn. Het land werd toen echter wel beheerst door harde, ijzige winden, die dikke lagen dekzand op de kale vlaktes van de eerder ontstane stuwwallen neerlegden. Daarna zijn er overwegend warmere periodes aangebroken, waarin het grondwater steeg en de stuwwallen steeds meer met loofbossen begroeid raakten.
|
Veengebieden |
In de lager gelegen gebieden, zowel aan oostelijke als aan westelijke zijde van de Utrechtse Heuvelrug, ontstond er met de stijging van het water een waterrijke omgeving. Als gevolg van langdurige afzetting van plantenresten op de bodem van het water ontstond er een dikke organische bodem, die op den duur in een moeras veranderde. Geleidelijk ontwikkelde zich er een uitbundige groei van veenmos, waarvan de plantenresten eveneens bleven liggen. Veenmos heeft namelijk een grote sponswerking, waardoor het zijn eigen vochtige omgeving in stand houdt. Afgezette plantenresten worden hierdoor niet afgebroken, maar blijven liggen. In de loop van de eeuwen zijn hierdoor de veengebieden met veenpakketten van soms vele meters dik ontstaan.
|
Verschraling zandgebieden |
Al zo'n 6.000 jaar geleden moet er bewoning op de Utrechtse Heuvelrug geweest zijn, maar pas vanaf de tiende eeuw
na Christus zijn boeren
begonnen de loofbossen te ontginnen en er akkers aan te leggen. Schapen graasden op de woeste gronden en
lieten hun uitwerpselen 's nachts in de stal
vallen. Deze mest werd vermengd met plaggen uit de bossen, waarna dit mengsel op de akkers gebracht
werd. Zo was er een eeuwenlange verplaatsing van voedingsstoffen vanuit de bossen
naar de akkers, die zo geleidelijk in verhoogde voedselrijke essen (engen, enken) veranderden. De bossen daarentegen werden steeds
schraler (voedselarmer), waardoor de begroeiing deels verdween en er veel heidegebieden of zelfs stuifzandgebieden ontstonden.
|
Herbebossing zandgebieden |
In de loop van de negentiende eeuw is men begonnen met het vastleggen van de stuifzanden door
het aanleggen van bossen. Nu werd er echter voornamelijk naaldhout gebruikt, waardoor zowel de Veluwe als de Utrechtse
Heuvelrug nu nog steeds voor een groot deel uit naaldbossen bestaan. Op sommige plaatsen worden tegenwoordig
weer verwoede pogingen gedaan om de laatste heide- en stuifzandgebieden
juist weer te behouden
of terug te krijgen.
|
Ontginning veengebieden |
In de Middeleeuwen is het Domkapittel in Utrecht begonnen de veengebieden in het noordwestelijke deel van de provincie Utrecht ter ontginning uit te geven. Vanuit de
Vechtstrook in het zuidwesten naar het
noordoosten werden er door boeren sloten evenwijdig aan elkaar gegraven, waardoorheen het water kon worden afgevoerd en waarover tevens schuiten konden varen die turf (het afgegraven veen) vervoerden. Zo ontstonden er langgerekte stroken land met sloten ertussen, een zogenaamd slagenlandschap. Steeds na een bepaalde tijd werd er een dwarsdijk, een zogenaamde ontginningsas, aangelegd. Hierlangs werden over het algemeen boerderijen gebouwd, waar de volgende generatie boeren kon gaan wonen.
De Dorpsweg, waar Eyckenstein aan ligt,
is één van die ontginningsassen. Het
landgoed ligt in het gebied dat het
laatst (omstreeks 1495) is vrijgegeven.
|
Kaartje met de jaartallen waarin de
verschillende gebieden ontgonnen zijn Klik op het kaartje voor een vergroting
|
Eyckenstein |
Het landgoed Eyckenstein ligt
op de rand van het zandgebied, net in het overgangsgebied tussen de stuwwal en het veen,
in het laatst uitgegeven ontginningsgebied.
In noordelijke richting wordt de bodem steeds schraler (voedselarmer) en zijn er zelfs nog bescheiden heideveldjes te vinden.
Daar staan voornamelijk naaldbomen. Ook het zuidelijke gedeelte ligt op zandgrond, maar daar is het duidelijk voedselrijker.
Er is hier ook veel meer
loofhout te vinden (wat overigens
grotendeels aangeplant is).
Het huidige landschap kenmerkt zich nu door bossen, afgewisseld met rechthoekige akkers of weilanden, hetgeen een bloklandschap genoemd wordt. Dit levert op veel plaatsen schitterende doorzichten op. Maar hele gebieden zijn ook volledig bebost, zonder deze doorzichten. Een heel groot akker-/weideperceel ligt op zo'n 2,5 km ten noorden van het landhuis langs de Melkweg (de bosweg tussen Lage Vuursche en Hollandse Rading). Dit perceel is door Mr. Willem Carel van Boetzelaer ontgonnen en wordt "Het Boetzelaersveld" genoemd. Naar het westen gaat dit landschap over in een zogenaamd slagenlandschap: zeer langgerekte weilanden gescheiden door slootjes. Tot eind jaren negentig waren in Maartensdijk de langste ontginnengspercelen van Nederland te vinden: 4,5 km lang (en zo'n 100 m breed). In een ruilverkaveling zijn deze langste percelen toen door een nieuwe weg doorsneden. Omstreeks 1800 moet er bij Eyckenstein nog veen gelegen hebben. Dit blijkt uit bouwaantekeningen uit 1802 van Maurits Jacob Eyck, waarin hij zich erover beklaagt dat bij vroegere bouwwerkzaamheden de fundering op een laag veen is gelegd (en niet op de dieper liggende harde zandgrond), waardoor de gehele voormuur van het fundament af geschoven was. De grens tussen het veen en het zand heeft in die tijd dus meer oostwaards gelegen dan nu het geval is. Als gevolg van ontwatering is het veen aan zuurstof blootgesteld en is het geleidelijk helemaal verweerd, waarna alleen de eronder liggende zandgrond overgebleven is.
|
Doorzicht vanaf de Eikensteeg
|
Geschiedenis van De Bilt |
Over de
geschiedenis van de zes woonkernen van
gemeente De Bilt, waarvan Maartensdijk
er één is) is in juli 2007
een interessant en goed leesbaar boek
verschenen:
Van Oostbroek tot Westbroek,
van schrijver drs. Joost van der Spek.
|
Overheid |
De Utrechtse Heuvelrug vormt een kerngebied in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Dit is het samenhangende stelsel van natuurgebieden (kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones) in Nederland dat in 2018 gereed moet zijn. Een samenhangend stelsel is van groot belang voor het voortbestaan van veel diersoorten op de Heuvelrug. Als de natuur namelijk te versnipperd is, zijn de populaties van de soorten te klein en kan er bovendien geen uitwisseling met andere populaties plaatsvinden. Ze zijn in dit gebied dan gedoemd tot uitsterven. Vanaf 11 oktober 2003 heeft een gedeelte van de Utrechtse Heuvelrug de status Nationaal Park. Voorlopig zal het Nationaal Park alleen het gedeelte ten zuiden van de A12 omvatten, omdat deze rijksweg en de spoorweg ernaast een te grote barrière voor de dieren zijn om naar het noordelijke gedeelte van de Heuvelrug te trekken. De overheid wil de barrièrewerking echter opheffen door het aanleggen van wildviaducten. Waarschijnlijk zal daarna ook het noordelijke gedeelte in het Nationaal Park op te nemen, waarin Eyckenstein ligt. Ook werken verschillende instanties samen om de hele Utrechtse Heuvelrug tot Provinciaal Landschap te verheffen.
Het landschap is nauw verbonden met de onderwerpen Natuur en Bos.
|